Door het jaar heen vertellen wij zogenaamde herhaal verhaaltjes aan de kinderen. Gedurende enkele weken vertellen we deze dagelijks als tafelspelletje, waarbij de kinderen ook een beeld meekrijgen van het verhaal, of met handgebaren. Door de herhaling duurt het niet lang of de kinderen vertellen het verhaaltje mee. Dat is extra genieten voor zowel de kinderen als ons juffies!
Het wordt lente
Een verhaaltje aan het begin van de lente.
Er was eens een muisje, dat heerlijk in zijn holletje lag te slapen. Plotseling werd hij wakker, wat was het ineens licht buiten. Hij keek om een hoekje van zijn holletje en daar zag hij aan de blauwe hemel de stralende zon, die allemaal zonnestraaltjes over de aarde zond. Het muisje liep zijn holletje uit en keek in het rond. Oh, wat was dat lekker in het zonnetje, dacht het muisje en het ging het bos in op zoek naar vriendjes om mee te spelen. Maar opeens bleef hij stokstijf stil staan. Hij voelde iets tikken onder aan zijn voetjes en van schrik rende hij terug naar zijn holletje. Angstig bleef hij bij de opening staan. Had hij echt iets gevoeld of niet? Na een poosje liep hij voorzichtig weer een stukje het bos in op zoek naar vriendjes. Eerst voelde hij niets, maar opeens bleef hij weer stokstijf stil staan. Hij voelde echt iets tikken tegen zijn voetjes en van schrik durfde hij zich niet meer te bewegen.
Daar kwam een slakje aan gegleden dat vroeg “Hè, wat doe jij daar?”. Ik voel iets tikken tegen mijn voetjes, voel jij ook iets?” zei het muisje. “Nee, ik voel helemaal niets” zei het slakje. Maar ineens voelde de slak iets duwen tegen zijn buikje en ging van schrik naast het muisje staan.
Daar kwam een dikke spin aan wandelen die vroeg “Hè, wat doen jullie daar?”. Het slakje zei het muisje voelt iets tikken tegen zijn voetjes en ik voel iets duwen tegen mijn buikje, voel jij ook iets?” “Nee, ik voel helemaal niets” zei de spin. Maar ineens voelde ze iets kriebelen onder haar pootjes en van schrik ging ze naast het slakje staan.
Daar kwam een haasje aangehuppeld dat vroeg: “Hè, wat doen jullie daar?”. Het spinnetje zei “het muisje voelt iets tikken tegen zijn voetjes, het slakje voelt iets duwen tegen zijn buikje en ik voel iets kriebelen aan mijn pootjes, voel jij ook iets?” “Nee, ik voel helemaal niets” zei het haasje. Maar ineens voelde hij iets stoten tegen zijn staartje en van schrik ging hij naast het spinnetje staan.
Daar kwam een kaboutertje aangelopen die vroeg “Hè, wat doen jullie daar?”. Het haasje zei “het muisje voelt iets tikken tegen zijn voetjes, het slakje voelt iets duwen tegen zijn buikje, het spinnetje voelt iets kriebelen aan zijn pootjes en ik voel iets stoten tegen mijn staartje, voel jij ook iets?”
Het kaboutertje keek eens om zich heen en voelde aan de grond. Opeens begon hij te lachen en zei “Het wordt Lente! En in de lente komen alle groene puntjes naar boven en die duwen de aarde weg.
Het muisje ging een beetje opzij. Het slakje gleed een stukje verder. Het spinnetje liep met alle acht zijn pootjes een stukje naar voren. Het haasje deed een grote sprong. En toen ze keken naar de plek waar ze gestaan hadden, ach ja, daar kwamen allemaal groene puntjes uit de aarde.
“Het wordt lente!” riepen ze blij. Ze speelden nog de hele lange dag in het bos en leefden nog lang en gelukkig!
Hoor ik bij jou?
Een verhaaltje voor in de lente.
Er was eens een musje dat samen met zijn vader en moeder in een nestje in de klimop woonde. De hele dag vlogen zijn vader en moeder af en aan om hem eten te brengen. Het musje groeide flink. Zijn vleugeltjes begonnen ook te groeien en hij oefende elke dag. Zijn moeder gaf hem vliegles en ze zei:”Ga maar op de rand van het nest zitten en klapper met je vleugels. Je kopje moet je omhoog houden. Dan maak je een sprongetje in de lucht en probeer je naar de muur te vliegen. Dat is voldoende voor de eerste keer”.
Het musje ging op de rand van zijn nest zitten, deed zijn kopje omhoog, maakte een sprongetje in de lucht en deed zijn vleugels op en neer. En…hij vloog!
Hij vond het geweldig om te vliegen en toen hij bij de muur was dacht hij “Ik kan nog wel wat verder vliegen, het gaat zo goed!” Hij vloog over de muur heen, toen over de heg en over de rivier. Vliegen was heerlijk! Maar na een poosje werd hij toch wel wat moe. Zijn vleugels wilden niet meer zo goed op en neer. Hij moest een plekje zoeken om uit te rusten, maar waar? In een nest natuurlijk. Hij keek om zich heen en zag in de boom een groot nest van takken. Hij vloog erheen. Op het nest zat een grote zwarte kraai en het musje vroeg: “Mag ik op de rand van je nest even uitrusten?” “Kun je kra, kra, kra zeggen?” vroeg de kraai. “Ik kan alleen maat sjiep, sjiep zeggen”zei het musje. “Dan mag je er niet in, dan hoor je niet bij mij!” zei de kraai.
Het musje vloog weer verder. Daar zag hij in een struik weer een nest. Hij vloog erheen en op de rand van het nest ging hij zitten. Hè, hè wat was hij moe. Op het nest zat een duif en het musje vroeg: “Mag ik op de rand van je nest even uitrusten?”
“Kun je roekoe, roekoe zeggen?”vroeg de duif. “Ik kan alleen maar sjiep, sjiep zeggen”zei het musje. “Dan mag je er niet in, dan hoor je niet bij mij!”zei de duif. Weer moest het musje verder vliegen. Daar zag hij een groot gat in een boom. Dar kon hij wel even uitrusten.
Hij vloog er heen en keek naar binnen en zag een uil zitten. Hij vroeg: “Mag ik misschien even op de rand van je nest uitrusten?”. ”Kun je oehoe, oehoe, zeggen?” vroeg de uil. “Ik kan alleen maar sjiep, sjiep zeggen”zei het musje. “Dan mag je er niet in, dan hoor je niet bij mij”. Zei de uil. Het musje vloog weer verder. Hij kon niet meer zo hoog vliegen, maar gelukkig zag hij op de grond bij het water weer een nest.
Hij hupte er naar toe en zag een eend zitten op het nest. Hij vroeg: “Mag ik op de rand van je nest even uitrusten?” “Kun je kwaak kwaak kwaak zeggen?”vroeg de eend. “Ik kan alleen maar sjiep, sjiep zeggen” zei het musje. “Dan mag je er niet in, dan hoor je niet bij mij!” zei de eend. Het musje was zo moe geworden dat hij niet meer kon vliegen.
Het werd al donker en hij hupte een beetje in het rond. Daar zag hij een grote vogel zitten en hij vroeg: Hoor ik soms bij jou? Ik kan alleen sjiep, sjiep zeggen”. “Natuurlijk hoor je bij mij, ik ben toch je moeder. Waar was je toch, ik heb de hele dag naar je gezocht. Ga maar gauw op mijn rug zitten, dan breng ik je naar huis.” Het musje kroop op de rug van zijn moeder en hoog door de lucht bracht zij hem weer naar het nestje tussen de klimop. Daar kroop het musje onder de vleugels van zijn moeder en viel in slaap. En ze leefde nog lang en gelukkig!
Tafelspel: Vogeltje op een nest; Moedervogel; Verschillende nesten met vogels: Kraai; Duif; Uil; Eend. Landschap van groene doeken met rivier van een blauwe doek. Muurtje of hek (evt. aanpassen in verhaal). Tak in een stukje klei als boom voor het kraaien en duivennest; boomstronk met een gat voor het uilen nest. Rieten nest op de grond bij de rivier voor de eend.
Grootvader had een zaadje
Een verhaal rond Sint-Michael en Sint-Maarten.
Grootvader had een zaadje, en dat zaadje stopte hij in de grond. De zon die scheen en de regen viel en boven de grond groeide er een plantje, met hele mooie blaadjes, hij werd groter en groter. En onder de grond groeide er een knolletje en die werd groter en groter.
Toen het herfst was geworden wilde grootvader de knol uit de grond trekken en hij trok en hij trok, maar de knol bleef zitten in de grond.
Grootvader haalde grootmoeder erbij. Grootmoeder hield grootvader vast en grootvader
trok aan de knol, en ze trokken en ze trokken, maar de knol bleef zitten in de grond.
Toen haalde grootmoeder het meisje erbij. Het meisje hield grootmoeder vast, grootmoeder hield grootvader vast en grootvader trok aan de knol, en ze trokken en ze trokken, maar de knol bleef zitten in de grond.
Het meisje haalde het hondje erbij. Het hondje hield het meisje vast, het meisje hield
grootmoeder vast, grootmoeder hield grootvader vast en grootvader trok aan de knol. En ze trokken en ze trokken, maar de knol bleef zitten in de grond.
Het hondje haalde het poesje erbij. Het poesje hield het hondje vast, het hondje hield
het meisje vast, het meisje hield grootmoeder vast, grootmoeder hield grootvader vast en
grootvader trok aan de knol. En ze trokken en ze trokken maar de knol bleef zitten in de grond.
Het poesje haalde het muisje erbij. Het muisje hield het poesje vast, het poesje hield het
hondje vast, het hondje hield het meisje vast, het meisje hield grootmoeder vast, grootmoeder hield grootvader vast en grootvader trok aan de knol.
En ze trokken en ze trokken en ze trokken…..
Daar was de knol!
Grootmoeder nam hem mee naar de keuken en waste hem onder de kraan, hakte hem in
mootjes, deed hem in de pan en ze zette de pan op het vuur.
Roeren, roeren, roeren, roeren, roeren, roeren. Even proeven…. nou daar moet nog wel wat bij,
een beetje zout, beetje peper, beetje peterselie, roeren, roeren, roeren, roeren, roeren, roeren.
Nog even proeven…. nu is ie lekker.
Hapje voor grootvader, hapje voor grootmoeder, hapje voor het meisje, hapje voor het hondje, hapje voor het poesje, hapje voor het muisje, een hapje voor kabouter Koen en zelf nemen we er ook een hapje van.
Mmmm dat is lekker!!
De vriendjes
Een winters verhaaltje.
Het sneeuwt en het sneeuw en het sneeuwt, en de velden zijn helemaal wit. Het konijntje heeft niets meer te eten. Voorzichtig loopt hij uit zijn holletje. “Brrr wat is het koud!” Het konijntje wil iets gaan zoeken wat hij kan eten. Hij snuffelt een beetje door de sneeuw en graaft wat met zijn pootjes. Ha, daar vindt hij iets! Weet je wat? Twee dikke winterwortels, die lagen verscholen onder de sneeuw. Eentje eet hij op, hap, hap, hap. Nu heeft hij geen honger meer. Het konijntje denkt: “Het is zo koud, en het sneeuwt zo hard, misschien heeft mijn vriendje, het paardje, wel honger. Ik zal hem de tweede wortel brengen”. Hij gaat naar het stalletje en klopt aan. Klop, klop, klop! Hij doet het deurtje open. Ach, het paardje is er niet. Voorzichtig legt hij de wortel neer en vlug gaat hij naar zijn holletje terug.
In de koude natte sneeuw zoekt het paardje iets wat hij kan eten. Hij snuffelt een beetje door de sneeuw en graaft wat met zijn hoeven. Ha, daar vindt hij iets! Weet je wat? Een grote dikke knol, die lag verscholen onder de sneeuw. Hij eet de knol helemaal op, hap, hap hap. Nu heeft hij geen honger meer en vlug gaat hij naar zijn stalletje terug. Maar wat ligt daar? Een dikke winterwortel. “Wie heeft die nu gebracht? Dat moet mijn vriendje het konijntje zijn, want ik zie zijn sporen in de sneeuw”. Het paardje denkt: “Het is zo koud en het sneeuwt zo hard misschien heeft mijn vriendje, het schaap, wel honger. Ik zal haar de wortel brengen”. Hij gaat naar haar stalletje en klopt aan. Klop, klop, klop! Hij doet het deurtje open. Ach, het schaapje is er niet! Voorzichtig legt hij de wortel neer en vlug gaat hij naar zijn stalletje terug.
In de koude natte sneeuw zoekt het schaapje iets dat zij kan eten. Ze snuffelt een beetje door de sneeuw en graaft wat met haar pootjes. Ha, daar vindt zij iets! Weet je wat? Een mooie rode kool die lag verscholen onder de sneeuw. Zij eet de kool helemaal op, blad voor blad. Hap, hap, hap! Nu heeft zij geen honger meer en vlug gaat ze naar haar stalletje terug. Maar wat ligt daar? Een dikke winterwortel, “Wie heeft die nu gebracht? Dat moet mijn vriendje het paardje zijn geweest, want ik zie zijn hoeven in de sneeuw”. Het schaapje denkt: ‘Het is zo koud en het sneeuwt zo hard, misschien heeft mijn vriendje, het hertje, wel honger. Ik zal hem de wortel brengen’. Ze gaat naar zijn stalletje en klopt aan. Klop, klop, klop! Ze doet het deurtje open. Ach, het hertje is er niet! Voorzichtig legt zij de wortel neer en vlug gaat ze naar haar stalletje terug.
In de koude natten sneeuw zoekt het hertje iets wat het kan eten. Hij snuffelt een beetje door de sneeuw en graaft wat met zijn pootjes. Ha, daar vindt hij iets! Weet je wat? Een klein bosje bevroren gras! Hij eet het gras helemaal op, hap, hap hap. Nu heeft hij geen honger meer en vlug gaat hij naar zijn stalletje terug. Maar wat ligt daar? Een dikke winterwortel, “Wie heeft die nu gebracht? Dat moet mijn vriendje het schaapje zijn geweest want ik zie een plukje wol van haar liggen. Het hertje denkt: “Het is zo koud en het sneeuwt zo hard, misschien heeft mijn vriendje, het konijntje, wel honger. Ik zal hem de wortel brengen”. Het springt over het veld naar het holletje van het konijntje. Ach, het konijntje ligt te slapen. Voorzichtig legt hij de wortel neer. Dan wordt het konijntje wakker en het hertje zegt: “Het is zo koud en het sneeuwt zo hard, je hebt misschien geen eten? Daarom breng ik je deze wortel!”
En zo kwam de wortel:
Van het konijntje bij het paardje,
Van het paardje bij het schaapje,
Van het schaapje bij het hertje,
En van het hertje weer bij het konijntje terug.
Als dat geen goede vriendjes zijn?!
Dat zijn echte goede vriendjes!!